Hypospadie is een aangeboren afwijking van de penis. Het centrale kenmerk is dat de opening (meatus) van de plasbuis (urethra) zich niet op de top van de penis in het midden van de eikel bevindt, maar op een variabel punt ergens aan de onderzijde van de penis, ter hoogte van de balzak of - in ernstige vormen - dicht bij de anus. Dit kan in meer of mindere mate gepaard gaan met secundaire kenmerken: een brede opengevallen eikel, kromming (curvatuur) en eventueel draaiing (torsie) van de penis, een open voorhuid en een relatief kortere lengte van de penis.

  • Epidemiologie 
    Hypospadie wordt bij ongeveer 1 op 250 à 300 jongetjes gevonden. De oorzaak is meestal onduidelijk, een sluitende verklaring voor de vele varianten ontbreekt. Er is een verband met een laag geboortegewicht van de baby, vermoedelijk met in vitro fertilisatie en gebruik van DES (di-ethylstilbestrol) door de grootmoeders. Een suboptimale situatie inzake mannelijke hormonen die bij de foetus een rol spelen in de ontwikkeling van de penis, is zeker een onderdeel. Genetische factoren spelen ook soms mee; als de vader of broer een hypospadie hebben, ligt de kans duidelijk hoger. Andere afwijkingen aan de genitalia, zoals een niet ingedaalde teelbal of een open gebleven lieskanaaltje, komen duidelijk frequenter voor dan gemiddeld: ongeveer 10%.

    Diagnose
    Hypospadie is een klinische diagnose. Bij ernstigere vormen wordt er nog een aanvullende echografie van het urogenitaal stelsel verricht.

    De behandeling
    Rekening houdend met emotionele, psychoseksuele, verstandelijke en anesthesiologische elementen, lijkt een ideale leeftijd om een ingreep uit te voeren ergens tussen de 6 en 18 maanden te liggen. Het ligt voor de hand dat een jonger kind zich tijdens de cruciale nazorgen doorgaans gemakkelijker laat verzorgen. Er zijn veel verschillende operaties beschreven om hypospadie te corrigeren. Afhankelijk van de situatie volgen deze een aantal basale chirurgische principes: de urethra (plasbuis) verlengen om zo de meatus verder te kunnen laten uitkomen, de vorm van de eikel corrigeren, de penis rechter maken, correctie van de huid met circumcisie en verschuivingsplastiek of optioneel zelfs reconstructie van de voorhuid om zo dicht mogelijk bij een natuurlijke vorm uit te komen.
    Grofweg zijn er twee typen operaties: operaties die in één keer worden uitgevoerd en operaties die van bij het begin gepland worden in twee ingrepen, met een pauze van ongeveer 6 maanden ertussen. Deze laatste benadering gebeurt in principe enkel bij zwaardere afwijkingen.

    Na de operatie
    De meeste patiënten hebben na de operatie gedurende ongeveer een week een blaaskatheter door de gereconstrueerde plasbuis. Soms wordt een blaaskatheter geplaatst die rechtstreeks door de buikwand gaat. Er wordt een compressief spalkend verband aangelegd om de penis gestrekt en zo onbeweeglijk mogelijk te houden. De katheter en het verband worden tijdens een poliklinisch bezoek verwijderd door de arts. Tot dan krijgt het kind driemaal daags medicatie in siroopvorm om de soms hevige blaaskrampen als reactie op de katheter te onderdrukken. Na het afhalen van het verband wordt de verzorging veel eenvoudiger. De weefsels blijven wel bijzonder fragiel gedurende 4 tot 6 weken. Bij ontslag krijgen de ouders duidelijke verzorgingsinstructies.

    Risico’s van de operatie 
    Risico’s bestaan uit het ontstaan van fistels (een lek in de gereconstrueerde plasbuis), vernauwing van de plasbuis door litteken, openvallen van (een deel van) de reconstructie en een cosmetisch minder fraaie genezing. Urineweginfecties en bloedingen die de genezing bemoeilijken kunnen ook voorkomen.

    Verwachtingen op de lange termijn 
    Er is altijd sprake van een combinatie van functionele problemen (hoe zullen het plassen en de seksuele functie later zijn?) met cosmetische of esthetische bezwaren, waarbij er bij de lichtste vormen op latere leeftijd zelfs nauwelijks of geen functionele hinder hoeft te worden gevreesd. Lange termijn follow-up is essentieel, aangezien er heel veel kan veranderen tijdens de groei. Concreet bestaat de follow-up uit poliklinische bezoeken zes weken en zes maanden na de operatie. Er wordt dan met name gekeken naar de kwaliteit van genezing en het cosmetische resultaat. Latere follow-up, na 5, 10 en 15 jaar, heeft daarnaast ook oog voor functionele aspecten (hoe werkt de plasbuis?).

Sluit de enquête