Blaasdysfunctie

De gelukkig zeldzame maar meest extreme vorm van abnormale blaasfunctie wordt veroorzaakt door een verstoring van de zenuwbanen van de blaas. Dit noemt men neurogene blaasdysfunctie. De oorzaken kunnen aangeboren zijn, zoals bij spina bifida (open rug problematiek), anorectale malformaties en bepaalde syndromen, of verworven zoals na ruggenmergletsels, infecties van het centrale zenuwstelsel en dergelijke.

  • Als zowel de blaasspier als de sluitmechanismen ongecontroleerd overactief zijn, en zodoende hoge drukken in de blaas worden veroorzaakt, spreken we van een dyssynerge neurogene blaas. Dit is de meest bedreigende situatie voor de nierfunctie en vergt een heel strak beleid om niet in totaal nierfalen te belanden. Drukmetingen van de blaas met speciale catheters (urodynamische onderzoeken) zijn een belangrijk hulpmiddel om de ernst en evolutie goed in beeld te krijgen. Gelukkig zijn de meeste blaasproblemen goedaardiger van karakter. Ze manifesteren zich doorgaans door incontinentie, bedplassen, urineweginfecties, ophoudgedrag, aandrangfenomenen, afwezig blaasvullingsgevoel, enzovoort. Vaak wordt dit begeleid door een gelijkaardige problematiek wat de ontlasting betreft. In principe wordt dit beschouwd als het resultaat van een geleidelijk ontspoord zindelijkheidsproces, waarbij ook sociale en emotionele elementen een rol gaan spelen. Maar vermoedelijk zijn er ook individuele verschillen in blaasgedrag en -gewaarwording die een deel van de verklaring zijn. Andere kinderen hebben een urologische voorgeschiedenis met bijvoorbeeld urethrakleppen, reflux of hypospadiaschirurgie.

    Diagnose
    De problemen worden zo goed mogelijk in kaart gebracht door grondig bevragen van het kind en de ouder(s), interpretatie van bijgehouden plaslijsten (tijdstip en volumes van alle plassen gedurende 2 tot 3 dagen), uroflowmetrie (plassen op een speciaal toilet dat het plaspatroon registreert), gerichte echografie (blaasvulling, darm, nieren, bekkenbodem) en lichamelijk onderzoek.

    De behandeling
    De begeleiding is vaak intens, langdurig en frustrerend voor alle betrokkenen. Sommige kinderen kunnen gelukkig wel heel snel geholpen worden met de nodige begeleiding. De behandeling is telkens op maat aangepast aan het kind. Intermittente catheterisatie van de blaas, 5 tot 6 keer per dag, vormt samen met medicatie om de blaasspier te onderdrukken de hoeksteen van het beleid. Urotherapie betekent een totaalpakket van leefstijladviezen met betrekking tot drinken, dieet, lichaamsbeweging, tips bij toiletbezoek, enzovoort. Deze worden op inzichtelijke en op motiverende wijze gegeven. Er worden de nodige controles ingebouwd. Plaswekkers, plashorloges en allerlei hulpmiddelen worden ingezet, indien deze nuttig worden geacht. Vaak worden hieraan geneesmiddelen toegevoegd. Het kan gaan om antibiotica, laxeermiddelen, medicatie die de blaasoveractiviteit onderdrukt, medicatie die op hormonale wijze de nachtelijke urineproductie vermindert, of alle mogelijke combinaties. Zelfs Botox wordt wel eens ingezet. Het ideaal is natuurlijk het beoogde doel te bereiken met zo min mogelijk gebruik van chemische stofjes. Voor sommige kinderen kan een klein apparaat dat op de buikwand wordt geplakt (Novioscan), waardevol zijn. Dit registreert de blaasvulling en geeft signalen aan het kind (en de moeder indien gewenst). Vanaf een bepaalde leeftijd wordt ook zo nodig fysiotherapie als volgende stap aan de behandeling toegevoegd, waarbij het kind volgens het eigen drag- en begripsvermogen wordt begeleid in het correct leren gebruiken van de betrokken spiergroepen. Ook verschillende neurostimulatietechnieken behoren tot het beschikbare arsenaal. In extreme gevallen komt het tot reconstructieve ingrepen, zoals het opnieuw in model brengen van de blaas of het aanleggen van een toegang tot de blaas in de buikwand (stoma).

Sluit de enquête